U voert uw dieren biologisch voer. Minimaal 60% van het biologische voer komt van het eigen bedrijf of uit de EU. Met ingang van 1 januari 2024 gaat dit omhoog naar 70%.
Voer van percelen die langer dan 12 maanden in omschakeling zijn, mag u voeren aan biologische dieren. Denkt u hierbij om de volgende eisen:
Percelen die minder dan 12 maanden in omschakeling zijn, mag u gebruiken om biologisch gehouden schapen en geiten te laten grazen. U mag het voer ook oogsten. Daarvoor gelden voorwaarden:
Voor de duidelijkheid: de regeling geldt dus niet voor mais. Als u op een perceel in het eerste jaar van omschakeling maïs teelt, mag u dat niet voeren aan uw biologisch gehouden dieren.
Zie ook verordening (EU) 2018/848, Bijlage II, deel II, punt 1.2.1 en punt 1.4.3.1. b)
Het voer van uw dieren bestaat voor minimaal 60 % uit ruwvoer. Ruwvoer is een voedermiddel met een structuurwaarde ≥ 0,4 en een deeltjesgrootte (vezellengte) ≥ 0,8 cm. Kan vers of gedroogd zijn. Gedroogd ruwvoer heeft een drogestofgehalte ≥ 80%.
U mag bij het inkuilen toevoegingen en hulpstoffen gebruiken. De toegestane middelen staan in bijlage III, deel B onder 1e van Verordening 2021/1165.
Gebruikt u producten van agrarische afkomst zoals melasse, wei, suiker, suikerbietenpulp en meel van granen, dan zijn deze biologisch.
De zoogperiode voor lammeren is minimaal 45 dagen. In deze periode krijgen de jonge dieren bij voorkeur moedermelk. Als dit niet kan, mag u biologische melkpoeder geven. Natuurlijke biest moet biologisch zijn.