Stallen en weilanden zijn zo ingericht dat de dieren zich zo natuurlijk mogelijk kunnen gedragen.
Bovenop de algemene eisen voor stallen gelden ook de volgende aanvullende eisen voor de huisvesting van rundvee:
Melkkoe |
6 m2 per dier |
|
Fokstier |
10 m2 per dier |
|
Rund tot 100 kg |
1.5 m2 per dier |
|
Rund tot 200 kg |
2.5 m2 per dier |
|
Rund tot 350 kg |
4 m2 per dier |
|
Rund vanaf 350 kg |
5 m2 per dier en minstens 1 m2 per 100 kg |
De dieren hebben altijd toegang tot weidegrond. Alleen bij te slecht weer, te natte grond of bij ziekte mag u de dieren binnenhouden. U moet overbegrazing voorkomen. Ook moet u ervoor zorgen dat de weidegronden niet te drassig worden. Als u stieren ouder dan 1 jaar niet weidt tijdens het weideseizoen, geeft u ze een uitloopmogelijkheid. Hiervoor geldt dat:
Fokstier |
30 m2 per dier |
|
Stieren niet voor fokkerij t/m 200 kg |
1,9 m2 per dier |
|
Stieren niet voor fokkerij t/m 350 kg |
3 m2 per dier |
|
Stieren niet voor fokkerij >350 kg |
3,7 m2 per dier en ten minste 0,75 m2/100 kg |
Regelgeving
Verordening (EU) nr. 2020/464, Bijlage I, Deel 1.1
Het is toegestaan om voor een periode niet-biologische dieren te beweiden op biologische weidegrond. Dit mag maximaal 7 maanden op hetzelfde perceel. De niet-biologische dieren mogen niet op hetzelfde moment als biologische dieren van dezelfde diersoort op de biologische grond aanwezig zijn.
Mest
De mest van niet-biologische dieren telt mee als A-meststof voor de periode van het jaar dat de dieren geweid worden op biologische percelen. De stalmest van deze niet-biologische dieren telt mee als B-meststof.
Beweidingsplan
De exploitant heeft in een duidelijk beweidingsplan vastgelegd:
Regelgeving
Verordening (EU) 2018/848, bijlage II, deel II, punt 1.4.2.1.